zondag 20 december 2009

Lege handen

‘Het ontbreekt me aan niets’ sprak ik wat in gedachten verzonken. Vluchtig alsof ik het mezelf wijs wilde maken. Snel voordat m’n gedachten er mee aan de haal zouden gaan en het tegendeel zouden bewijzen. M’n handen tastend in het sop, zoekend naar de volgende kop, schotel of verdwaalt bestek. Of eerlijk gezegd meer zoekend naar woorden, woorden die enig uitdrukking gaven van wat er in mij om ging.
Bart was na het eten naar me op zoek gegaan en had me driftig soppend achter het aanrecht getroffen. Het scheelde 60 jaar, misschien wel meer. Hij had zijn leven lang in de bouw gewerkt en was inmiddels gepensioneerd. Echter zat de bouw nog in zijn vingertoppen en hart en wanneer die vol was, sprak hij honderd uit over het al wat hij had meegemaakt. Van de tekentafel en het werken met centimeters tot de, vandaag de dag, onwerkbare schalen 1:4 of 1:40. De bouw was veranderd, in rap tempo. Daar kon ik, onlangs afgestudeerd, met mijn HTS bouwkunde diploma over mee praten. Onze gesprekken duidde de ontwikkeling in de bouw, de tot stof geworden tijd. Bart had de crisis in de bouw van de jaren 80 nog meegemaakt en wist wat het was. Hij wist hoe moeilijk het was, in deze tijden, als starter in de bouw aan de bak te komen. Als starter met lege handen te staan. Ondanks dat vroeg hij regelmatig naar hoe het er voor stond met het solliciteren, hetgeen ik veelal met woorden of een simpele blik beantwoordde.

‘K roerde overdreven driftig met de borstel in het sop, alsof ik de aandacht wou afleidden van waar het eigenlijk om ging. Al roerend dacht ik de woorden te pakken te hebben. ‘Het ontbreekt mij aan niets’ antwoordde ik op de vraag over hoe het met mij ging. De woorden dropen na in de daaropvolgende stilte.
‘Weet je wat het probleem is Ruben, het ontbreekt je wel degelijk aan iets’ doelde Bart op mijn, inmiddels al maanden voortslepende, werkloosheid. Er viel wederom een stilte, alsof hij eerst zout in mijn wonden strooide en vervolgens afwachtte hoe mij gezicht van pijn zou verschieten.
Het was waar, Bart had gelijk. Het antwoord was meer een uitvlucht geweest om te doen vergeten. Datgene te ontkennen wat er mistte. In het dagelijkse leven doe je het zo vaak. Niet nadenken over hoe het werkelijk met je gaat, maar gewoon volmondig ‘goed’ zeggen. Waarmee je het dozijn van de mensen afschud.
Ik keek op van het sop in het gelaat van Bart. Naar een gezicht, gevormd en uitgevlakt door meer dan 80 herfsten, maar wat vol van emotie stond. ‘Ik zou je graag willen helpen, maar dat kan ik niet meer’ sprak hij hees met doorvochten ogen, alsof het hem terstond doordrong dat hij met pensioen was en hij met lege handen stond.
‘Het maakt niet uit’ sprak ik aangedaan van het feit dat we beide, met pijn in het hart, aan de zijlijn stonden. Aan de zijlijn van een ‘spel’ waar we beide dolgraag deel van zouden willen uitmaken. ‘U heeft meer gedaan dan goed voor u is’ besloot ik zoekend, zoekend met de handen in het sop.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten