zaterdag 13 juni 2009

Hand in hand

Alles behalve goed, zo kan het voetbalseizoen 2008/2009 het beste betiteld worden in de Kuip. De verwachtingen waren hooggespannen bij de 100e verjaardag van de club uit Rotterdam Zuid, echter bleek er van deze zucht naar een kampioenschap, al bij de winterstop niets meer over te zijn. Hoog aan het stadion prijkten er dit seizoen, ter meerdere eren en glorie van dit jubileum, grote spandoeken, bedrukt met de vergeten successen en gekroonde helden uit het verleden. Krachtig afgetiteld met de woorden ‘Dat is Feyenoord’. Met het vorderden van het seizoen, en het stapelen van de nederlagen en decepties groeide de pijnlijke ironie van deze woorden. ‘Oog in oog’ met de op het linnen gedrukte Jan van Gastel en Josef Kiprich besefte ik maar al te vaak dat deze woorden vast en zeker op de lachspieren van de bezoekende supporters zou werken, die vervolgens vol goede moed hun plaatjes in het vijandige stadion zouden gaan zoeken. Van het angstzweet en de knikkende knieĆ«n die bezoekende clubs en toeschouwers in het verleden bij een bezoek aan een kolkende Kuip hadden, is al jaren niks meer over.

Komend jaar zit ik zelf voor de derde achtereenvolgende jaargang als seizoenkaarthouder in de Kuip. Ondanks de magere resultaten heeft het virus mij gevat en blijft een volle Kuip een hele belevenis. Het blijft iets magisch, zowel de schermutselingen rond het stadion voorafgaand aan de wedstrijd, het ontploffen van het stadion bij een goal als het gelaten, met publiek, volstromen van de ringwegen na afloop. Het heeft mij stevig vast, al beperkt de liefde zich enigszins wel tot het feit dat ik zelf bepaal wat ik aantrek. Geen rood-wit feyenoordshirt met de naam van mijn favoriete speler bezegelt mijn voorliefde, noch een pet met pro-rotterdamse leuzen siert mijn hoofd.

Het meest memorabele moment van afgelopen seizoen komt ongetwijfeld van de derby tegen Sparta, welke met hangen en wurgen met 1-0 door Feyenoord gewonnen werd. Bijgebleven is niet zozeer de wedstrijd of de ijzingwekkende kou, maar het meisje wat naast mij zat. ‘K kon me zo snel niet herinneren haar eerder gezien te hebben en haar, door al het groots om haar heen, verwonderde ogen bevestigde dit vermoeden. Even aandoenlijk als onbegrijpelijk was het feit dat het meisje hevig hoestend en snotterend de winterse kou trotseerde, maar het leek haar zelf noch haar ouders iets te deren.
Het spel op het veld was daarbij alles behalve hartsverwarmend. Al ploeterend kreeg de haperende voetbalmachine zijn thuispubliek toch op de banken, doordat het op voorsprong kwam.
Gestolen overwinningen en late gelijkmakers, was het thuispubliek niet in de koude kleren gaan zitten en de ongeduldigheid was te proeven in het stadion. Wat gevoed werd door een drukkende Rotterdamse opponent, die de club uit Rotterdam Zuid op zijn eigen helft dreef, en al zoekend naar de gelijkmaker zowaar kansen kreeg. Tierend en vloekend sprongen supporters rond mij op en probeerde, luid schreeuwend, de scheidrechter aan zijn verstand te brengen dat de tijd erop zat. De scheidsrechter hield zich echter doofstom voor het volk wat naast het gebruikelijke vloeken, heel ludiek gevonden, ‘Tijd’ schreeuwde.
Als een ware waterval klotste deze schreeuw van de tribunes. Het ongeschonden meisje wat naast me zat, en wat gedurende de wedstrijd aan mijn aandacht ontsnapt was, keek mij onbegrijpend aan. ‘We staan wel voor hoor!’ trachtte het meisje bestraffende het losgeslagen tuig bij zinnen te brengen. Enigszins meegevoerd door de hevige ‘stroming’ kon ik met een mond vol tanden niets anders dan haar gelijk geven.

Weinig mensen hebben een volle Kuip stil gekregen, weinige hebben 45 000 man de mond weten te snoeren, weinige ontgoochelde een losgeslagen meute. Al gingen de smeekbedes om mij heen gewoon door, voor mij had het meisje, met deze woorden, heel de Kuip het zwijgen opgelegd. Het meisje deed een beroep op mijn ‘mens zijn’ en wees me te kijken naar wat we wel hebben en daar van te genieten. Een zeer menselijk trekje overigens. Altijd het vizier hebben op wat er ontbreekt en hierbij uit het oog verliezen wat er wel is.

‘K heb het meisje daarna nooit meer bij een wedstrijd gezien. Toch denk ik bij wedstrijden nog geregeld aan haar terug. En prevel ik, wanneer het even tegenzit of het publiek het weer eens op zijn heupen krijgt, zachtjes de woorden. ‘We staan wel voor hoor!’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten