Zo met de rug
naar Leiden Centraal,
ontrekt zich aan weerszijde
een reeds vergane wereld
M’n handen omklemmen
de woorden van gister
gevat in kreukbaar vandaag
Om niet te vergeten
Enkel het weer,
van schuin tegenover,
is met sluier en zon
wederom bij de tijd
en bewijst waarlijk zijn gelijk
aan weerszijde van het spoor
woensdag 23 maart 2011
zaterdag 26 februari 2011
Mijn ...
Vragend kijk je me aan,
door leegheid getekend
Geen aanhef, geen tabel,
noch tekening of krabbel
Wachtend, smachtend
naar een betekenis,
naar creatie, naar spel
Waardevol echter
niet meer dan een leeg vel
door leegheid getekend
Geen aanhef, geen tabel,
noch tekening of krabbel
Wachtend, smachtend
naar een betekenis,
naar creatie, naar spel
Waardevol echter
niet meer dan een leeg vel
zondag 4 juli 2010
Vleugels
Zomaar op een lentedag
Onverschrokken in het gras
De vleugels in alle rust,
alsof het er mocht zijn
Zo juist, zo vol van kleur
‘K wil je niet roeren,
verwachten of bedwingen
Niet vangen
en niet meer los laten
Het is genoeg
Jij bent genoeg
‘K wil enkel zien, wat leven doet
Wat wind en tranen doen
met jou
Wat jij doet met woorden,
klanken tot het puntje van je neus
Onverschrokken, de buik in het gras
Ieder moment bang
dat het vervliegt
Dat je wegvliegt
Onverschrokken in het gras
De vleugels in alle rust,
alsof het er mocht zijn
Zo juist, zo vol van kleur
‘K wil je niet roeren,
verwachten of bedwingen
Niet vangen
en niet meer los laten
Het is genoeg
Jij bent genoeg
‘K wil enkel zien, wat leven doet
Wat wind en tranen doen
met jou
Wat jij doet met woorden,
klanken tot het puntje van je neus
Onverschrokken, de buik in het gras
Ieder moment bang
dat het vervliegt
Dat je wegvliegt
dinsdag 12 januari 2010
Wekken
Wek mij niet
Laat me rustig slapen
Dromend van een nacht
zonder eind
Wek mij niet
noch een verwachting
dat sprankje hoop
op beter, een opening
Wanneer ik ontwaak
komt de verwachting
mij namelijk halen
‘t haalt mij in
‘t laat mij achter
Alleen, vergeten
en niets is donkerder dan dat
Nee, wek mij niet
Laat me rustig slapen
Dromend van een nacht
zonder eind
Laat me rustig slapen
Dromend van een nacht
zonder eind
Wek mij niet
noch een verwachting
dat sprankje hoop
op beter, een opening
Wanneer ik ontwaak
komt de verwachting
mij namelijk halen
‘t haalt mij in
‘t laat mij achter
Alleen, vergeten
en niets is donkerder dan dat
Nee, wek mij niet
Laat me rustig slapen
Dromend van een nacht
zonder eind
zondag 20 december 2009
Lege handen
‘Het ontbreekt me aan niets’ sprak ik wat in gedachten verzonken. Vluchtig alsof ik het mezelf wijs wilde maken. Snel voordat m’n gedachten er mee aan de haal zouden gaan en het tegendeel zouden bewijzen. M’n handen tastend in het sop, zoekend naar de volgende kop, schotel of verdwaalt bestek. Of eerlijk gezegd meer zoekend naar woorden, woorden die enig uitdrukking gaven van wat er in mij om ging.
Bart was na het eten naar me op zoek gegaan en had me driftig soppend achter het aanrecht getroffen. Het scheelde 60 jaar, misschien wel meer. Hij had zijn leven lang in de bouw gewerkt en was inmiddels gepensioneerd. Echter zat de bouw nog in zijn vingertoppen en hart en wanneer die vol was, sprak hij honderd uit over het al wat hij had meegemaakt. Van de tekentafel en het werken met centimeters tot de, vandaag de dag, onwerkbare schalen 1:4 of 1:40. De bouw was veranderd, in rap tempo. Daar kon ik, onlangs afgestudeerd, met mijn HTS bouwkunde diploma over mee praten. Onze gesprekken duidde de ontwikkeling in de bouw, de tot stof geworden tijd. Bart had de crisis in de bouw van de jaren 80 nog meegemaakt en wist wat het was. Hij wist hoe moeilijk het was, in deze tijden, als starter in de bouw aan de bak te komen. Als starter met lege handen te staan. Ondanks dat vroeg hij regelmatig naar hoe het er voor stond met het solliciteren, hetgeen ik veelal met woorden of een simpele blik beantwoordde.
‘K roerde overdreven driftig met de borstel in het sop, alsof ik de aandacht wou afleidden van waar het eigenlijk om ging. Al roerend dacht ik de woorden te pakken te hebben. ‘Het ontbreekt mij aan niets’ antwoordde ik op de vraag over hoe het met mij ging. De woorden dropen na in de daaropvolgende stilte.
‘Weet je wat het probleem is Ruben, het ontbreekt je wel degelijk aan iets’ doelde Bart op mijn, inmiddels al maanden voortslepende, werkloosheid. Er viel wederom een stilte, alsof hij eerst zout in mijn wonden strooide en vervolgens afwachtte hoe mij gezicht van pijn zou verschieten.
Het was waar, Bart had gelijk. Het antwoord was meer een uitvlucht geweest om te doen vergeten. Datgene te ontkennen wat er mistte. In het dagelijkse leven doe je het zo vaak. Niet nadenken over hoe het werkelijk met je gaat, maar gewoon volmondig ‘goed’ zeggen. Waarmee je het dozijn van de mensen afschud.
Ik keek op van het sop in het gelaat van Bart. Naar een gezicht, gevormd en uitgevlakt door meer dan 80 herfsten, maar wat vol van emotie stond. ‘Ik zou je graag willen helpen, maar dat kan ik niet meer’ sprak hij hees met doorvochten ogen, alsof het hem terstond doordrong dat hij met pensioen was en hij met lege handen stond.
‘Het maakt niet uit’ sprak ik aangedaan van het feit dat we beide, met pijn in het hart, aan de zijlijn stonden. Aan de zijlijn van een ‘spel’ waar we beide dolgraag deel van zouden willen uitmaken. ‘U heeft meer gedaan dan goed voor u is’ besloot ik zoekend, zoekend met de handen in het sop.
Bart was na het eten naar me op zoek gegaan en had me driftig soppend achter het aanrecht getroffen. Het scheelde 60 jaar, misschien wel meer. Hij had zijn leven lang in de bouw gewerkt en was inmiddels gepensioneerd. Echter zat de bouw nog in zijn vingertoppen en hart en wanneer die vol was, sprak hij honderd uit over het al wat hij had meegemaakt. Van de tekentafel en het werken met centimeters tot de, vandaag de dag, onwerkbare schalen 1:4 of 1:40. De bouw was veranderd, in rap tempo. Daar kon ik, onlangs afgestudeerd, met mijn HTS bouwkunde diploma over mee praten. Onze gesprekken duidde de ontwikkeling in de bouw, de tot stof geworden tijd. Bart had de crisis in de bouw van de jaren 80 nog meegemaakt en wist wat het was. Hij wist hoe moeilijk het was, in deze tijden, als starter in de bouw aan de bak te komen. Als starter met lege handen te staan. Ondanks dat vroeg hij regelmatig naar hoe het er voor stond met het solliciteren, hetgeen ik veelal met woorden of een simpele blik beantwoordde.
‘K roerde overdreven driftig met de borstel in het sop, alsof ik de aandacht wou afleidden van waar het eigenlijk om ging. Al roerend dacht ik de woorden te pakken te hebben. ‘Het ontbreekt mij aan niets’ antwoordde ik op de vraag over hoe het met mij ging. De woorden dropen na in de daaropvolgende stilte.
‘Weet je wat het probleem is Ruben, het ontbreekt je wel degelijk aan iets’ doelde Bart op mijn, inmiddels al maanden voortslepende, werkloosheid. Er viel wederom een stilte, alsof hij eerst zout in mijn wonden strooide en vervolgens afwachtte hoe mij gezicht van pijn zou verschieten.
Het was waar, Bart had gelijk. Het antwoord was meer een uitvlucht geweest om te doen vergeten. Datgene te ontkennen wat er mistte. In het dagelijkse leven doe je het zo vaak. Niet nadenken over hoe het werkelijk met je gaat, maar gewoon volmondig ‘goed’ zeggen. Waarmee je het dozijn van de mensen afschud.
Ik keek op van het sop in het gelaat van Bart. Naar een gezicht, gevormd en uitgevlakt door meer dan 80 herfsten, maar wat vol van emotie stond. ‘Ik zou je graag willen helpen, maar dat kan ik niet meer’ sprak hij hees met doorvochten ogen, alsof het hem terstond doordrong dat hij met pensioen was en hij met lege handen stond.
‘Het maakt niet uit’ sprak ik aangedaan van het feit dat we beide, met pijn in het hart, aan de zijlijn stonden. Aan de zijlijn van een ‘spel’ waar we beide dolgraag deel van zouden willen uitmaken. ‘U heeft meer gedaan dan goed voor u is’ besloot ik zoekend, zoekend met de handen in het sop.
zaterdag 17 oktober 2009
Bovenmenselijk
Zoekend naar een zingeving
die deuren en ogen opent
Levend voor de ongeschreven zin
die dieper roert
Meer zegt,
baanbrekend,
op weg naar wereldvrede
Het is gewoon te veel
Te veel, te goed
aan streven een overvloed
Ze sluiten me op
staan me in de weg
Om woorden te vinden
of zelfs oog te hebben voor
de kleine dingen in het leven
die deuren en ogen opent
Levend voor de ongeschreven zin
die dieper roert
Meer zegt,
baanbrekend,
op weg naar wereldvrede
Het is gewoon te veel
Te veel, te goed
aan streven een overvloed
Ze sluiten me op
staan me in de weg
Om woorden te vinden
of zelfs oog te hebben voor
de kleine dingen in het leven
woensdag 9 september 2009
Ergens tussen de wal en het schip.
Nog geen 5 maanden geleden ben ik gestopt met de studie aan de TU van Delft. Een weloverwogen beslissing, omdat duidelijk werd dat de studie niet op mij aansloot. Een uitdagende studie liep ten einde, een zoektocht naar ‘wat dan wel’ vond zijn aanvang. De financiële crisis (een lichte huivering bespringt me om dit clichéonderwerp te moeten aansnijden) was op de een of andere manier ver buiten de TU campus gebleven. De studiefinanciering werd maandelijks gegireerd en de rijen voor de kassa’s in de kantine waren er niet minder om. De crisis was iets van ver buiten de campus.
Vol goede moed ben ik dan ook begonnen met solliciteren en stelde begeleiders van de TU, die me uitdrukkelijk sterkte toewenste met het vinden van een baan, gerust onder het mom van dat het wel goed zou komen.
Nu de weken in rap tempo aan mij voorbij waaien begin ik toch terug te komen van de ‘om-mij-geen-zorgen-houding’. Het solliciteren, valt namelijk zwaar. Er is weinig vraag, en als er al vraag is zet de werkgever in op ervaring. Iets van zekerheid in deze roerige tijden, iets wat je als starter, een werkgever, onmogelijk kan bieden.
Uiteraard blijf je solliciteren, soms tegen beter weten in want de ervaring leert dat als er al een reactie komt, de vacature vervallen is, of blijkt het enkel een ronselvacature van uitzendbureau te zijn, die graag een stapel cv’s op het bureau wil hebben. Het voedt de onmacht, het gevoel tegen gesloten deuren en stoel- en tafelpoten te praten.
‘Gelukkig’ sta ik er niet alleen voor, volgens een onderzoek van het Centraal Plan Bureau (CPB) zitten er momenteel ruim 300 000 Nederlandse jongeren (15- tot 24 jaar) in hetzelfde spreekwoordelijke schuitje. De wetenschap dat deze cijfers de komende jaren alleen nog maar zullen toenemen, is ook alles behalve hoopgevend. Het tekent de omvang van het probleem, waarbinnen ik slechts een nietig individu ben.
Mensen uit m’n omgeving reageren wisselend. Van begripvol tot troostend met de schrale woorden dat het gelukkig wel mooi weer is. In die zin merk ik toch vaak dat werkloosheid bij mensen als snel geassocieerd wordt met een lange vakantie. Uitkering, heerlijk uitslapen en doen waar je zelf zin in hebt. Echter is het alles behalve dat. Vakantie vieren doe je in de veronderstelling dat je na een vastgestelde tijd weer aan de slag kan. Er is een ijkpunt, die volgens sommige mensen zich weliswaar veel te snel weer aandient, maar dat ter zijde. Mocht werkloosheid in de verste verte iets van een vakantie weg hebben, mijn ervaring is dat je totaal geen vakantiegevoel hebt. De hoeveelheid ‘vrije tijd’ is niet te overzien en maakt de situatie uitzichtloos. De vrije tijd ontspant niet, maar verlamt juist.
Wat veel mensen niet weten is dat het niets doen, ontzettend veel met je doet. Zowel op het sociale als op persoonlijke vlak.
Als werkloze wordt je wereld, in de eerste plaats, ontzettend klein. Het grootste deel van de tijd zit je immers thuis en de vele sociale contacten die je bij het werk opdoet ontbreken.
Op plaatsen waar je wel contacten kan opdoen tijdens verjaardagen en feesten wordt na het gebruikelijke ‘hoe gaat het?’ al snel de sprong gemaakt naar hoe het op het werk of de studie gaat. Mensen zijn geïnteresseerd in ontwikkeling, resultaten en prestaties. Logisch. Maar naarmate de werkloze tijd zonder enig resultaat verstrijkt en mensen er steeds meer naar lijken te vragen, wordt het pijnlijker om het erover te hebben. Hoe goed mensen het met hun welgemeende interesse ook bedoelen, je wordt bij ieder gesprek geconfronteerd met het feit dat je stil staat. Waardoor je die keren dat je wel in de sociale arena bevindt, je ook nog eens bezwaard gaat voelen.
Werkloos zijn is een hachelijke situatie waaraan, voor je gevoel, veel te weinig kan doen. Naast de onmacht groeit met de weken de vertwijfeling en ga je stilstaan bij vragen als ‘Ligt het aan mij?’ ‘Doe ik het wel goed?’ ‘Heb ik een werkgever wat te bieden?’. In de grote hoeveelheid vrije tijd passeert je hele bestaansrecht de revue.
Waarom ik hierover schrijf? Deels om het van me af te schrijven, maar vooral ook om een lans te breken voor mensen (starter of niet) die in dezelfde situatie thuis zitten. Het bespreekbaar te maken en iets van begrip te verwerven voor diegene die zich ergens tussen de wal en het schip begeven, maar die we met de naderende vergrijzing nog keihard nodig gaan hebben.
Vol goede moed ben ik dan ook begonnen met solliciteren en stelde begeleiders van de TU, die me uitdrukkelijk sterkte toewenste met het vinden van een baan, gerust onder het mom van dat het wel goed zou komen.
Nu de weken in rap tempo aan mij voorbij waaien begin ik toch terug te komen van de ‘om-mij-geen-zorgen-houding’. Het solliciteren, valt namelijk zwaar. Er is weinig vraag, en als er al vraag is zet de werkgever in op ervaring. Iets van zekerheid in deze roerige tijden, iets wat je als starter, een werkgever, onmogelijk kan bieden.
Uiteraard blijf je solliciteren, soms tegen beter weten in want de ervaring leert dat als er al een reactie komt, de vacature vervallen is, of blijkt het enkel een ronselvacature van uitzendbureau te zijn, die graag een stapel cv’s op het bureau wil hebben. Het voedt de onmacht, het gevoel tegen gesloten deuren en stoel- en tafelpoten te praten.
‘Gelukkig’ sta ik er niet alleen voor, volgens een onderzoek van het Centraal Plan Bureau (CPB) zitten er momenteel ruim 300 000 Nederlandse jongeren (15- tot 24 jaar) in hetzelfde spreekwoordelijke schuitje. De wetenschap dat deze cijfers de komende jaren alleen nog maar zullen toenemen, is ook alles behalve hoopgevend. Het tekent de omvang van het probleem, waarbinnen ik slechts een nietig individu ben.
Mensen uit m’n omgeving reageren wisselend. Van begripvol tot troostend met de schrale woorden dat het gelukkig wel mooi weer is. In die zin merk ik toch vaak dat werkloosheid bij mensen als snel geassocieerd wordt met een lange vakantie. Uitkering, heerlijk uitslapen en doen waar je zelf zin in hebt. Echter is het alles behalve dat. Vakantie vieren doe je in de veronderstelling dat je na een vastgestelde tijd weer aan de slag kan. Er is een ijkpunt, die volgens sommige mensen zich weliswaar veel te snel weer aandient, maar dat ter zijde. Mocht werkloosheid in de verste verte iets van een vakantie weg hebben, mijn ervaring is dat je totaal geen vakantiegevoel hebt. De hoeveelheid ‘vrije tijd’ is niet te overzien en maakt de situatie uitzichtloos. De vrije tijd ontspant niet, maar verlamt juist.
Wat veel mensen niet weten is dat het niets doen, ontzettend veel met je doet. Zowel op het sociale als op persoonlijke vlak.
Als werkloze wordt je wereld, in de eerste plaats, ontzettend klein. Het grootste deel van de tijd zit je immers thuis en de vele sociale contacten die je bij het werk opdoet ontbreken.
Op plaatsen waar je wel contacten kan opdoen tijdens verjaardagen en feesten wordt na het gebruikelijke ‘hoe gaat het?’ al snel de sprong gemaakt naar hoe het op het werk of de studie gaat. Mensen zijn geïnteresseerd in ontwikkeling, resultaten en prestaties. Logisch. Maar naarmate de werkloze tijd zonder enig resultaat verstrijkt en mensen er steeds meer naar lijken te vragen, wordt het pijnlijker om het erover te hebben. Hoe goed mensen het met hun welgemeende interesse ook bedoelen, je wordt bij ieder gesprek geconfronteerd met het feit dat je stil staat. Waardoor je die keren dat je wel in de sociale arena bevindt, je ook nog eens bezwaard gaat voelen.
Werkloos zijn is een hachelijke situatie waaraan, voor je gevoel, veel te weinig kan doen. Naast de onmacht groeit met de weken de vertwijfeling en ga je stilstaan bij vragen als ‘Ligt het aan mij?’ ‘Doe ik het wel goed?’ ‘Heb ik een werkgever wat te bieden?’. In de grote hoeveelheid vrije tijd passeert je hele bestaansrecht de revue.
Waarom ik hierover schrijf? Deels om het van me af te schrijven, maar vooral ook om een lans te breken voor mensen (starter of niet) die in dezelfde situatie thuis zitten. Het bespreekbaar te maken en iets van begrip te verwerven voor diegene die zich ergens tussen de wal en het schip begeven, maar die we met de naderende vergrijzing nog keihard nodig gaan hebben.
maandag 13 juli 2009
Zonder kop, zonder staart
wederom een oude:
Alleen, moederziel alleen,
zit ik voor het raam van het leven
Starend naar andermans gewetenloze geluk
Zoek ik naar een antwoord
op vragen die zowaar dagen,
welke niet bereid zijn los te laten
Vragen zonder kop, zonder staart
welke aanhoudend vlagen
om vervolgens het raamzicht te ontdoen;
kleuren verdoezelen, glinsteringen verdoffen
Emoties voeren boventonen
Verstand streeft krampachtige orde
Met mijn vinger trek ik banen
in het condens van mijn verdriet,
Als een broekzak ken ik deze wereld
Een reikeloze grauwe tunnel,
welke me angsten omvatten
De hoop op een omslag is verstoft
In een wirwar van gevoelens,
in het heetst van de strijd,
besluit ik het raam te openen
De wind binnen te laten
en met gesloten ogen
misschien wel
de sprong te wagen
Alleen, moederziel alleen,
zit ik voor het raam van het leven
Starend naar andermans gewetenloze geluk
Zoek ik naar een antwoord
op vragen die zowaar dagen,
welke niet bereid zijn los te laten
Vragen zonder kop, zonder staart
welke aanhoudend vlagen
om vervolgens het raamzicht te ontdoen;
kleuren verdoezelen, glinsteringen verdoffen
Emoties voeren boventonen
Verstand streeft krampachtige orde
Met mijn vinger trek ik banen
in het condens van mijn verdriet,
Als een broekzak ken ik deze wereld
Een reikeloze grauwe tunnel,
welke me angsten omvatten
De hoop op een omslag is verstoft
In een wirwar van gevoelens,
in het heetst van de strijd,
besluit ik het raam te openen
De wind binnen te laten
en met gesloten ogen
misschien wel
de sprong te wagen
maandag 15 juni 2009
Sigaretten, waterpistolen en hoe de sloot veranderde in prikkelbosjes.
Hoe oud zou ik geweest zijn? Elf of misschien wel twaalf. Het was een bloedhete zomermiddag en ik was met een vriendje van me, Jaco, wat aan het kloten met waterpistolen en boterhammenzakjes. Die lieten we dan vollopen met water, knoopje erin en je had ‘wannebe waterballonnen’. Behangen met ‘wannebe waterballonnen’ en met onze waterpistolen in de aanslag begaven we ons naar het pleintje, waarna we wat andere vriendjes zouden ophalen.
Na wat gelellebel langs huisdeuren kwamen we erachter dat de beraamde veldslag op een gortdroge middag zou uitlopen. Velen vriendjes waren niet thuis, of waren zo onder de indruk van hun tot de tanden bewapende opponenten, dat ze maar wat graag nee zeiden.
Hulpeloos begaven we ons op het pleintje, en besloten we de wip-kip te belagen. Na verschillende hinderlagen begon het toch een beetje te vervelen, de wip-kip was toch niet zo gewaagd aan ons als we verwachten.
Plotseling viel mijn oog op een vrijend stelletje die onderuitgezakt op een bakje zaten. Met mijn vinger op de trekker, besloop ik het amandel-pellende tweetal en bleef dreigend voor ze staan.
De jongen, ik denk een jaar of 18, keek me argwanende aan, en nam een trekje van zijn sigaret. Ik bracht mijn waterpistool naar mijn oog en keek door de wc-rol die ik boven op mijn schietschijf met een touwtje had bevestigd. Ja dat had ik ergens op tv gezien, dan keken ze door zo’n lens en dan schoten ze van honderden meters raak. Nu stond ik 10 meter van die jongen vandaan, maar besloot het zekere voor het onzekere te nemen. ‘Als je het waagt, dan gooi ik je in de sloot’ sprak de jongen dreigend en hij had duidelijk succes bij zijn vriendinnetje want die begon te giechelen.
Nou was ik niet zo onder de indruk van zijn dreigement met dit warme weer, dus besloot het dreigement te negeren. Achter me hoorde ik Jaco zeggen: ‘kom op Ruben, we gaan, er is ook nog een wip-paard’, maar ik wilde maar wat graag weten of die jongen van zijn woorden ook daden te maken wist.
Ik besloot te schieten, en of hij nu raak was of niet, vervolgens begon ik als een gek te rennen, achter me hoorde ik Jaco als een speenvarken schreeuwen: ‘Ruben, rennen!, hij zit achter je aan’. Als een duveltje uit een doosje sprintte ik een steegje in een ontweek op zeer atletische wijze de driewieler van de buurjongen. Vervolgens sneed ik een stuk af door dwars door de zandbak te lopen. Achter me hoorde ik zware voetstappen en een gepuf van stoflongen. Ik besloot links af te staan, maar plots werd ik gelanceerd, ik verloor mijn evenwicht en belandde met een boogje in de prikkelbosjes. Ik bleef levenloos liggen en ik hoorde dat de jongen hoestend en proestend wegliep.
Langzaam strompelde ik overeind, keek of mijn waterpistool nog heel was, de wc-rol was geplet door de val, maar voor de rest was mijn schietschijf nog heel. Opeens voelde een scheutende pijn in mijn gezicht. Ik voelde aan mijn wangen en voelde dat er satéprikker-achtige stokjes uit mijn gezicht staken. Met betraande ogen vluchtte ik naar huis waarna mijn moeder bezorgt een huisarts belde.
Vanaf dat moment wist ik het zeker, roken is slecht voor de gezondheid!
Na wat gelellebel langs huisdeuren kwamen we erachter dat de beraamde veldslag op een gortdroge middag zou uitlopen. Velen vriendjes waren niet thuis, of waren zo onder de indruk van hun tot de tanden bewapende opponenten, dat ze maar wat graag nee zeiden.
Hulpeloos begaven we ons op het pleintje, en besloten we de wip-kip te belagen. Na verschillende hinderlagen begon het toch een beetje te vervelen, de wip-kip was toch niet zo gewaagd aan ons als we verwachten.
Plotseling viel mijn oog op een vrijend stelletje die onderuitgezakt op een bakje zaten. Met mijn vinger op de trekker, besloop ik het amandel-pellende tweetal en bleef dreigend voor ze staan.
De jongen, ik denk een jaar of 18, keek me argwanende aan, en nam een trekje van zijn sigaret. Ik bracht mijn waterpistool naar mijn oog en keek door de wc-rol die ik boven op mijn schietschijf met een touwtje had bevestigd. Ja dat had ik ergens op tv gezien, dan keken ze door zo’n lens en dan schoten ze van honderden meters raak. Nu stond ik 10 meter van die jongen vandaan, maar besloot het zekere voor het onzekere te nemen. ‘Als je het waagt, dan gooi ik je in de sloot’ sprak de jongen dreigend en hij had duidelijk succes bij zijn vriendinnetje want die begon te giechelen.
Nou was ik niet zo onder de indruk van zijn dreigement met dit warme weer, dus besloot het dreigement te negeren. Achter me hoorde ik Jaco zeggen: ‘kom op Ruben, we gaan, er is ook nog een wip-paard’, maar ik wilde maar wat graag weten of die jongen van zijn woorden ook daden te maken wist.
Ik besloot te schieten, en of hij nu raak was of niet, vervolgens begon ik als een gek te rennen, achter me hoorde ik Jaco als een speenvarken schreeuwen: ‘Ruben, rennen!, hij zit achter je aan’. Als een duveltje uit een doosje sprintte ik een steegje in een ontweek op zeer atletische wijze de driewieler van de buurjongen. Vervolgens sneed ik een stuk af door dwars door de zandbak te lopen. Achter me hoorde ik zware voetstappen en een gepuf van stoflongen. Ik besloot links af te staan, maar plots werd ik gelanceerd, ik verloor mijn evenwicht en belandde met een boogje in de prikkelbosjes. Ik bleef levenloos liggen en ik hoorde dat de jongen hoestend en proestend wegliep.
Langzaam strompelde ik overeind, keek of mijn waterpistool nog heel was, de wc-rol was geplet door de val, maar voor de rest was mijn schietschijf nog heel. Opeens voelde een scheutende pijn in mijn gezicht. Ik voelde aan mijn wangen en voelde dat er satéprikker-achtige stokjes uit mijn gezicht staken. Met betraande ogen vluchtte ik naar huis waarna mijn moeder bezorgt een huisarts belde.
Vanaf dat moment wist ik het zeker, roken is slecht voor de gezondheid!
zaterdag 13 juni 2009
Hand in hand
Alles behalve goed, zo kan het voetbalseizoen 2008/2009 het beste betiteld worden in de Kuip. De verwachtingen waren hooggespannen bij de 100e verjaardag van de club uit Rotterdam Zuid, echter bleek er van deze zucht naar een kampioenschap, al bij de winterstop niets meer over te zijn. Hoog aan het stadion prijkten er dit seizoen, ter meerdere eren en glorie van dit jubileum, grote spandoeken, bedrukt met de vergeten successen en gekroonde helden uit het verleden. Krachtig afgetiteld met de woorden ‘Dat is Feyenoord’. Met het vorderden van het seizoen, en het stapelen van de nederlagen en decepties groeide de pijnlijke ironie van deze woorden. ‘Oog in oog’ met de op het linnen gedrukte Jan van Gastel en Josef Kiprich besefte ik maar al te vaak dat deze woorden vast en zeker op de lachspieren van de bezoekende supporters zou werken, die vervolgens vol goede moed hun plaatjes in het vijandige stadion zouden gaan zoeken. Van het angstzweet en de knikkende knieën die bezoekende clubs en toeschouwers in het verleden bij een bezoek aan een kolkende Kuip hadden, is al jaren niks meer over.
Komend jaar zit ik zelf voor de derde achtereenvolgende jaargang als seizoenkaarthouder in de Kuip. Ondanks de magere resultaten heeft het virus mij gevat en blijft een volle Kuip een hele belevenis. Het blijft iets magisch, zowel de schermutselingen rond het stadion voorafgaand aan de wedstrijd, het ontploffen van het stadion bij een goal als het gelaten, met publiek, volstromen van de ringwegen na afloop. Het heeft mij stevig vast, al beperkt de liefde zich enigszins wel tot het feit dat ik zelf bepaal wat ik aantrek. Geen rood-wit feyenoordshirt met de naam van mijn favoriete speler bezegelt mijn voorliefde, noch een pet met pro-rotterdamse leuzen siert mijn hoofd.
Het meest memorabele moment van afgelopen seizoen komt ongetwijfeld van de derby tegen Sparta, welke met hangen en wurgen met 1-0 door Feyenoord gewonnen werd. Bijgebleven is niet zozeer de wedstrijd of de ijzingwekkende kou, maar het meisje wat naast mij zat. ‘K kon me zo snel niet herinneren haar eerder gezien te hebben en haar, door al het groots om haar heen, verwonderde ogen bevestigde dit vermoeden. Even aandoenlijk als onbegrijpelijk was het feit dat het meisje hevig hoestend en snotterend de winterse kou trotseerde, maar het leek haar zelf noch haar ouders iets te deren.
Het spel op het veld was daarbij alles behalve hartsverwarmend. Al ploeterend kreeg de haperende voetbalmachine zijn thuispubliek toch op de banken, doordat het op voorsprong kwam.
Gestolen overwinningen en late gelijkmakers, was het thuispubliek niet in de koude kleren gaan zitten en de ongeduldigheid was te proeven in het stadion. Wat gevoed werd door een drukkende Rotterdamse opponent, die de club uit Rotterdam Zuid op zijn eigen helft dreef, en al zoekend naar de gelijkmaker zowaar kansen kreeg. Tierend en vloekend sprongen supporters rond mij op en probeerde, luid schreeuwend, de scheidrechter aan zijn verstand te brengen dat de tijd erop zat. De scheidsrechter hield zich echter doofstom voor het volk wat naast het gebruikelijke vloeken, heel ludiek gevonden, ‘Tijd’ schreeuwde.
Als een ware waterval klotste deze schreeuw van de tribunes. Het ongeschonden meisje wat naast me zat, en wat gedurende de wedstrijd aan mijn aandacht ontsnapt was, keek mij onbegrijpend aan. ‘We staan wel voor hoor!’ trachtte het meisje bestraffende het losgeslagen tuig bij zinnen te brengen. Enigszins meegevoerd door de hevige ‘stroming’ kon ik met een mond vol tanden niets anders dan haar gelijk geven.
Weinig mensen hebben een volle Kuip stil gekregen, weinige hebben 45 000 man de mond weten te snoeren, weinige ontgoochelde een losgeslagen meute. Al gingen de smeekbedes om mij heen gewoon door, voor mij had het meisje, met deze woorden, heel de Kuip het zwijgen opgelegd. Het meisje deed een beroep op mijn ‘mens zijn’ en wees me te kijken naar wat we wel hebben en daar van te genieten. Een zeer menselijk trekje overigens. Altijd het vizier hebben op wat er ontbreekt en hierbij uit het oog verliezen wat er wel is.
‘K heb het meisje daarna nooit meer bij een wedstrijd gezien. Toch denk ik bij wedstrijden nog geregeld aan haar terug. En prevel ik, wanneer het even tegenzit of het publiek het weer eens op zijn heupen krijgt, zachtjes de woorden. ‘We staan wel voor hoor!’
Komend jaar zit ik zelf voor de derde achtereenvolgende jaargang als seizoenkaarthouder in de Kuip. Ondanks de magere resultaten heeft het virus mij gevat en blijft een volle Kuip een hele belevenis. Het blijft iets magisch, zowel de schermutselingen rond het stadion voorafgaand aan de wedstrijd, het ontploffen van het stadion bij een goal als het gelaten, met publiek, volstromen van de ringwegen na afloop. Het heeft mij stevig vast, al beperkt de liefde zich enigszins wel tot het feit dat ik zelf bepaal wat ik aantrek. Geen rood-wit feyenoordshirt met de naam van mijn favoriete speler bezegelt mijn voorliefde, noch een pet met pro-rotterdamse leuzen siert mijn hoofd.
Het meest memorabele moment van afgelopen seizoen komt ongetwijfeld van de derby tegen Sparta, welke met hangen en wurgen met 1-0 door Feyenoord gewonnen werd. Bijgebleven is niet zozeer de wedstrijd of de ijzingwekkende kou, maar het meisje wat naast mij zat. ‘K kon me zo snel niet herinneren haar eerder gezien te hebben en haar, door al het groots om haar heen, verwonderde ogen bevestigde dit vermoeden. Even aandoenlijk als onbegrijpelijk was het feit dat het meisje hevig hoestend en snotterend de winterse kou trotseerde, maar het leek haar zelf noch haar ouders iets te deren.
Het spel op het veld was daarbij alles behalve hartsverwarmend. Al ploeterend kreeg de haperende voetbalmachine zijn thuispubliek toch op de banken, doordat het op voorsprong kwam.
Gestolen overwinningen en late gelijkmakers, was het thuispubliek niet in de koude kleren gaan zitten en de ongeduldigheid was te proeven in het stadion. Wat gevoed werd door een drukkende Rotterdamse opponent, die de club uit Rotterdam Zuid op zijn eigen helft dreef, en al zoekend naar de gelijkmaker zowaar kansen kreeg. Tierend en vloekend sprongen supporters rond mij op en probeerde, luid schreeuwend, de scheidrechter aan zijn verstand te brengen dat de tijd erop zat. De scheidsrechter hield zich echter doofstom voor het volk wat naast het gebruikelijke vloeken, heel ludiek gevonden, ‘Tijd’ schreeuwde.
Als een ware waterval klotste deze schreeuw van de tribunes. Het ongeschonden meisje wat naast me zat, en wat gedurende de wedstrijd aan mijn aandacht ontsnapt was, keek mij onbegrijpend aan. ‘We staan wel voor hoor!’ trachtte het meisje bestraffende het losgeslagen tuig bij zinnen te brengen. Enigszins meegevoerd door de hevige ‘stroming’ kon ik met een mond vol tanden niets anders dan haar gelijk geven.
Weinig mensen hebben een volle Kuip stil gekregen, weinige hebben 45 000 man de mond weten te snoeren, weinige ontgoochelde een losgeslagen meute. Al gingen de smeekbedes om mij heen gewoon door, voor mij had het meisje, met deze woorden, heel de Kuip het zwijgen opgelegd. Het meisje deed een beroep op mijn ‘mens zijn’ en wees me te kijken naar wat we wel hebben en daar van te genieten. Een zeer menselijk trekje overigens. Altijd het vizier hebben op wat er ontbreekt en hierbij uit het oog verliezen wat er wel is.
‘K heb het meisje daarna nooit meer bij een wedstrijd gezien. Toch denk ik bij wedstrijden nog geregeld aan haar terug. En prevel ik, wanneer het even tegenzit of het publiek het weer eens op zijn heupen krijgt, zachtjes de woorden. ‘We staan wel voor hoor!’
maandag 1 juni 2009
De dichter
Openhartig
was de dichter
toen hij openlijk
openbaarde
hoe dichten
hem dichter
tot zichzelf bracht
was de dichter
toen hij openlijk
openbaarde
hoe dichten
hem dichter
tot zichzelf bracht
zondag 31 mei 2009
Lopend langs het water
Daar lopend langs het water,
lopend langs de bron des levens
Hij, de bron, beminde Gods
Daar lopend langs het water
Hij die voorging in de doop
Voor wie dorsten naar levend water,
zoekend zijn naar koninkrijk Gods
Daar lopend langs het water
Hij, de hand vanaf het droge
Voor wie het water aan de lippen stijgt,
verdrinken in woeste diepe wateren
Daar lopend,
lopend langs het water
Hij, de koning, die zich
klein maakt met het water
voor wie hem op de voet volgen
Daar, in de spiegeling van het water
Hij, Jezus
Een spiegel van Gods liefde
lopend langs de bron des levens
Hij, de bron, beminde Gods
Daar lopend langs het water
Hij die voorging in de doop
Voor wie dorsten naar levend water,
zoekend zijn naar koninkrijk Gods
Daar lopend langs het water
Hij, de hand vanaf het droge
Voor wie het water aan de lippen stijgt,
verdrinken in woeste diepe wateren
Daar lopend,
lopend langs het water
Hij, de koning, die zich
klein maakt met het water
voor wie hem op de voet volgen
Daar, in de spiegeling van het water
Hij, Jezus
Een spiegel van Gods liefde

Bron Nederlands bijbelvernoodschap; de Kort, K (1979) 'Jezus en zijn leerlingen' (Haarlem)
Naar aanleiding van de jeugddienst 'Wie is Jesus voor jouw?' in de Morgenster geschreven.
vrijdag 29 mei 2009
Schijn
Nee, doe het niet
Niet praten, niets zeggen
menen of bedoelen
Gewoon zwijgen
Luisteren naar elkaars stilte
Ons naakte zijn
Nee, doe het niet
Het leidt tot niets,
Van schreeuwen en liegen
Tot misleiden, vervloeken, bedriegen
We vermoorden de waarheid,
en hullen met schijn
Nee, doe het niet
Geen gesprek, discussie of dialoog
Want in de stiltes die er vallen
tussen woord of zin
word gezwegen, verzwegen
een waan geschept
Nee, doet het niet
Ik smeek je
doe het niet
Verzwijg de leugen
Zelfs, bovenal
Ik hou van je
Niet praten, niets zeggen
menen of bedoelen
Gewoon zwijgen
Luisteren naar elkaars stilte
Ons naakte zijn
Nee, doe het niet
Het leidt tot niets,
Van schreeuwen en liegen
Tot misleiden, vervloeken, bedriegen
We vermoorden de waarheid,
en hullen met schijn
Nee, doe het niet
Geen gesprek, discussie of dialoog
Want in de stiltes die er vallen
tussen woord of zin
word gezwegen, verzwegen
een waan geschept
Nee, doet het niet
Ik smeek je
doe het niet
Verzwijg de leugen
Zelfs, bovenal
Ik hou van je
donderdag 28 mei 2009
De wind
De wind waait door het huis
Uit raam of kier gekropen
De wind waait door het huis
Lucht blaast uit alle hoeken
‘t speelt, tot menig ongenoegen
met klep of wiebeldeur
De wind waait door het huis
‘T rilt, trilt tot ergernis
op het ritme der natuur
De wind waait door het huis,
geen waan of dief op sokken
Ontbloot, verplaats vol willekeur
de orde tot vervlogen tijden
De wind waait door het huis
‘T is niet meer dan een zucht,
toch beroert het binnenshuis gemoed
De wind, niet meer dan lucht
Uit raam of kier gekropen
De wind waait door het huis
Lucht blaast uit alle hoeken
‘t speelt, tot menig ongenoegen
met klep of wiebeldeur
De wind waait door het huis
‘T rilt, trilt tot ergernis
op het ritme der natuur
De wind waait door het huis,
geen waan of dief op sokken
Ontbloot, verplaats vol willekeur
de orde tot vervlogen tijden
De wind waait door het huis
‘T is niet meer dan een zucht,
toch beroert het binnenshuis gemoed
De wind, niet meer dan lucht
Nu je er niet meer voor me bent
Hunkerend naar de dag van gister
Laat je me achter, alleen
verdwaal ik op het pad dat het leven heet
Zoekend naar houvast,
druk mijn evenwicht bewarend
Proberend te bevatten, te snappen, te voelen,
wat is misgegaan
In alles om me heen
Zie ik je, herinner ik je, ruik ik je
Zelfs in dromen doordrongen
Je laat me geen rust
Worstelend, kruipend, vechtend
keer op keer geslagen
door de dag van gister,
baan ik me een weg
naar de dag van morgen
Realiserend dat je er niet meer voor me bent
Laat je me achter, alleen
verdwaal ik op het pad dat het leven heet
Zoekend naar houvast,
druk mijn evenwicht bewarend
Proberend te bevatten, te snappen, te voelen,
wat is misgegaan
In alles om me heen
Zie ik je, herinner ik je, ruik ik je
Zelfs in dromen doordrongen
Je laat me geen rust
Worstelend, kruipend, vechtend
keer op keer geslagen
door de dag van gister,
baan ik me een weg
naar de dag van morgen
Realiserend dat je er niet meer voor me bent
Grens
Voor de grens van het geweten,
achter de barrière van het besef
Loopt een kind moederziel alleen
door de verstoffende sloppen der vergetenis
De beginjaren wankelend in de benen,
vindt het in vuilnis speels vertier
Aan de voeten kleeft een naakte waarheid
van stratenvol gebrekkigheid
getekend, gevormd door sijp’lend onmacht
In de ogen glinstert de hoop op beter
welke verzand, vervliegt met de jaren
met het groeiende geweten en het besef
Dat er achter de grens de macht ligt,
het kunnen en het geweten
Maar waar het gebrekkige besef
ontaard in hardnekkig hulpeloosheid
In onmacht om de poorten van hulp
wagenwijd open te zetten.
achter de barrière van het besef
Loopt een kind moederziel alleen
door de verstoffende sloppen der vergetenis
De beginjaren wankelend in de benen,
vindt het in vuilnis speels vertier
Aan de voeten kleeft een naakte waarheid
van stratenvol gebrekkigheid
getekend, gevormd door sijp’lend onmacht
In de ogen glinstert de hoop op beter
welke verzand, vervliegt met de jaren
met het groeiende geweten en het besef
Dat er achter de grens de macht ligt,
het kunnen en het geweten
Maar waar het gebrekkige besef
ontaard in hardnekkig hulpeloosheid
In onmacht om de poorten van hulp
wagenwijd open te zetten.
Foto: Ruben Heijloo
In het woud der gelijken
In een woud der gelijken
troffen ze elkaar
Ze herkende doch verraste
Versmolten in een knipperloos moment
Een tel van wederzijds begrip,
wederzijds verlangen
Zoveel meer
dan bewoorden houden van
Zorgeloos verdrinken we
in de spiegel van de onze
Waar enkel plek is
voor tranen van geluk
Een fractie,
samen,
thuis,
temidden van
schichtige gewetenloosheid
Ongestoord lengt, kleeft, rekt,
de twinkelende omarming
Welke nimmer verstaard
Alles in een ogenblik,
Ons ogenblik
troffen ze elkaar
Ze herkende doch verraste
Versmolten in een knipperloos moment
Een tel van wederzijds begrip,
wederzijds verlangen
Zoveel meer
dan bewoorden houden van
Zorgeloos verdrinken we
in de spiegel van de onze
Waar enkel plek is
voor tranen van geluk
Een fractie,
samen,
thuis,
temidden van
schichtige gewetenloosheid
Ongestoord lengt, kleeft, rekt,
de twinkelende omarming
Welke nimmer verstaard
Alles in een ogenblik,
Ons ogenblik
Wanneer woorden niets meer zeggen
Alles wat er te zeggen valt, zeg ik je,
keer op keer,
Met een glimlach bevestig je de woorden,
die zinnen vormen en je gevoelens beantwoorden
Ieder woord: uitgekozen, overwogen, afgewogen,
soms iets overdreven, maar niet voorgelogen
Je gelooft ze,
belooft me,
ze niet te vergeten,
De woorden houden ons in leven,
Verwonderen ons, over de steun die ze geven,
Bij tegenslag, herhaalt en op een voetstuk gezet,
Bij onzekerheid, vertaalt en van de onduidelijkheid gered,
Met als enige grote vijand ... de tijd,
Het vreemde is, dat woorden hun waarde verliezen,
Ze verzanden, vergaan, door ze vaak te verkiezen,
De woorden verdoezelen de gevoelens van thuis,
Het baken van steun niets meer dan een ruis.
Je verliest ze,
verliest me,
in de storm der onzekerheid.
Maar al zijn de woorden misschien wel vergaan,
De gevoelens blijken nog wel te bestaand,
Zonder iets te zeggen lopen we aldaar,
Niet meer vertrouwend op woorden, maar vertrouwend op elkaar
keer op keer,
Met een glimlach bevestig je de woorden,
die zinnen vormen en je gevoelens beantwoorden
Ieder woord: uitgekozen, overwogen, afgewogen,
soms iets overdreven, maar niet voorgelogen
Je gelooft ze,
belooft me,
ze niet te vergeten,
De woorden houden ons in leven,
Verwonderen ons, over de steun die ze geven,
Bij tegenslag, herhaalt en op een voetstuk gezet,
Bij onzekerheid, vertaalt en van de onduidelijkheid gered,
Met als enige grote vijand ... de tijd,
Het vreemde is, dat woorden hun waarde verliezen,
Ze verzanden, vergaan, door ze vaak te verkiezen,
De woorden verdoezelen de gevoelens van thuis,
Het baken van steun niets meer dan een ruis.
Je verliest ze,
verliest me,
in de storm der onzekerheid.
Maar al zijn de woorden misschien wel vergaan,
De gevoelens blijken nog wel te bestaand,
Zonder iets te zeggen lopen we aldaar,
Niet meer vertrouwend op woorden, maar vertrouwend op elkaar
Noorderzon
De liefde is onlangs verstoten
Het geloof is omgeslagen in louter ongeloof
Kapotgeslagen op de stenen tafelen
der menselijkheid
Een stil streven naar
het betichten van toeval
Gestaag bouw ik verder
aan mijn ommuring,
waar plaats is voor één
Met stenen welke ik vind
langs de oever van mijn ongeloof
Met enkel de spiegeling als vriend
opgeschrikt door onrustige kringen
Het geloof nodig te hebben,
het besef nodig te zijn
Is vertrokken met de noorderzon
en zijn gevolg
achter de horizon van mijn zijn
Onvermoeid vervolg ik het bouwen
Voor ramen en deuren geen plaats
Hoger en hoger
Tot de horizon verdrongen is,
achter het stenen gewelf
Uitgeput, vermoeid, alleen,
zak ik inéén
Ontvlucht, gevlucht en verstopt,
maar uiterst veilig
voor de volgende noorderzon
en zijn gevolg
Het geloof is omgeslagen in louter ongeloof
Kapotgeslagen op de stenen tafelen
der menselijkheid
Een stil streven naar
het betichten van toeval
Gestaag bouw ik verder
aan mijn ommuring,
waar plaats is voor één
Met stenen welke ik vind
langs de oever van mijn ongeloof
Met enkel de spiegeling als vriend
opgeschrikt door onrustige kringen
Het geloof nodig te hebben,
het besef nodig te zijn
Is vertrokken met de noorderzon
en zijn gevolg
achter de horizon van mijn zijn
Onvermoeid vervolg ik het bouwen
Voor ramen en deuren geen plaats
Hoger en hoger
Tot de horizon verdrongen is,
achter het stenen gewelf
Uitgeput, vermoeid, alleen,
zak ik inéén
Ontvlucht, gevlucht en verstopt,
maar uiterst veilig
voor de volgende noorderzon
en zijn gevolg
Aftocht
Kuierend begeef ik me naar huis
Feestgedruis verdwaalt
in het briesende buiten,
terwijl oren nasuizen
in de kortstondige avondrust
Passieve rook vlucht
uit verklamde kleren
Blijvend, is de herinnering
aan een bruin café
Alleen vervolg ik de weg
welke gebruikelijk went
Handen troosten in de zakken
Ze ontwennen,
van de liefdevolle handreiking
welke voorheen de aftocht kleurde
Ze verklammen, wenen
op de terugtocht zonder jouw
verbindende aanwezigheid
Geschrokken van de vordering
wens ik de schaduw,
een goede nacht
welke verdampt
bij het dichtslaan van de voordeur
Feestgedruis verdwaalt
in het briesende buiten,
terwijl oren nasuizen
in de kortstondige avondrust
Passieve rook vlucht
uit verklamde kleren
Blijvend, is de herinnering
aan een bruin café
Alleen vervolg ik de weg
welke gebruikelijk went
Handen troosten in de zakken
Ze ontwennen,
van de liefdevolle handreiking
welke voorheen de aftocht kleurde
Ze verklammen, wenen
op de terugtocht zonder jouw
verbindende aanwezigheid
Geschrokken van de vordering
wens ik de schaduw,
een goede nacht
welke verdampt
bij het dichtslaan van de voordeur
Abonneren op:
Posts (Atom)